A. Alberts, Aan Frankrijk uitgeleverd, G.A. van Oorschot,
1963.
Na hun studie backpacken jongeren maanden door Australië,
werken op cruiseschepen in het Caribische gebied of volgen duikcursussen op
Aruba.
Maar hoe zou men reageren als iemand aan de portier van het
ministerie van Buitenlandse Zaken vraagt of hij daar kan werken? Op vrijwillige
basis. Gewoon, omdat hij graag in Nederland wil zijn, Nederlands wil leren. Een
Fransman bijvoorbeeld.
A. Alberts vertrekt in 1937 naar Parijs en meldt zich bij het
Franse Ministerie van Koloniën. Hij wordt aangenomen en mag zich nuttig maken.
Hij raakt verzeild in de enorme bureaucratie, de lange
gangen en lege kamers met verborgen werkeloosheid, de onverschillige ambtenaren
die netjes hun dagen volmaken en zich niet afvragen of het zinnig is wat ze
doen. Hij stempelt brieven, verwerkt aanvragen, plakt enveloppen. En hij
geniet ervan. Hij is in Parijs en leeft tussen de Fransen. Soms beleeft hij
Kafkaiaanse situaties, dan weer slentert hij door de straten van Parijs als een
personage uit een roman van Patrick Modiano.
In 1939 verandert de sfeer in Parijs, een nieuwe minister
haalt de bezem door het ambtenarenapparaat, de werkeloosheid staat voor de deur
en op een vrijwilliger zitten ze, terwijl iedereen voor zijn baantje moet
vrezen, niet meer te wachten. Er is geen werk meer voor hem, hij verlaat Parijs
en neemt de boot naar Indië. Op naar het volgende avontuur.
Het
verhaal is een mooi tijdsdocument, Alberts observeert het Franse ambtenarenleven op een sobere en met droge humor doorspekte wijze. Met Parijs op de
achtergrond.Zou er in de tussentijd veel veranderd zijn? Vast niet. Gaat het op
de Nederlandse ministeries er in deze tijd ook zo aan toe? Vast wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten