Patrick Modiano, Verdaagd verdriet, De Arbeiderspers, 1990
Zoals veel van Modiano’s romans, gaat ook Verdaagd verdriet
over de jeugd van de hoofdpersoon. Hij herinnert zich of probeert zich te
herinneren in welke wereld hij als kind leefde. Hij reconstrueert zijn jeugd om
de vervaagde beelden van vroeger in te kleuren. En gelukkig lukt hem dat maar
ten dele en blijft er een waas over de dagen hangen waarin Patrick als jongetje
van tien met zijn broertje in een huis vlak buiten Parijs woonde. Niet met zijn
ouders, maar met vrienden van zijn ouders. Drie vrouwen woonden permanent in
het huis, anderen kwamen dikwijls op bezoek. Wie die vrouwen en hun vrienden
precies zijn, weet Patrick niet en pas op latere leeftijd komt hij erachter dat
zij tot het circuit van oplichters en criminelen uit het naoorlogse Parijs
behoorden. Maar voor hem waren de kleine Hélène en de stoere Roger Vincent zijn
opvoeders en gaven ze om hem.
Het zijn juist de halve verklaringen voor en invulling van de gebeurtenissen die de boeken van Modiano zo intrigerend maken. Veel blijft oningevuld waardoor de lezer meegesleept wordt in de melancholieke belevingswereld van de hoofdpersoon. Bij dit boek dacht ik aan de eerste regels van het gedicht Het kind en ik van Martinus Nijhof die, hoewel zeer Nederlands, toch aansluiten bij de thematiek van Modiano:
Ik zou een dag uit vissen
ik voelde mij moedeloos.
Ik maakte tussen de lissen
Met de hand een wak in ’t kroos.
Er steeg licht op van beneden
uit de zwarte spiegelgrond.
Ik zag een tuin onbetreden
en een kind dat daar stond.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten